Het jaar 1963
Het verlies van de Sedbergh kon in 1963 gelukkig toch opgevangen worden. Er werd een Rhönlerche gehuurd waarin men niet naast elkaar (zoals in de Gouvier), maar achter elkaar plaatsnam.
Het bleef niet bij de Rhön’. Kapitein Walraven vond het namelijk maar niks dat er alleen met een tweezitter gevlogen kon worden. Voor de Pinkstervakantie lukte het hem dan ook om een Ka-8 van Terlet los te krijgen. Het vliegen op de Ka-8 was een waar genoegen voor de leden van de V.Z.A.C.. De kist gaf hun het gevoel dat zij nauwelijks hoogte verloren tijdens de vlucht.
Het plezier werd een beetje verstoord toen op 8 juni de Ka-8 ingeruild werd voor de oude, vertrouwde en weer gerepareerde Baby.
Kapitein Walraven was nog steeds niet tevreden. In het geheim lukte het van Terlet een Ka-7 te huren. Als verrassing werd deze kist door hem op 29 juni overgesleept samen met kapitein Boonstra. De leden waren stomverbaasd toen de sleep op de grond stond en hen medegedeeld werd dat zij de kist mochten houden’.
De Ka-7 was het neusje van de zalm en werd door de pers zelfs als ultramodern bestempeld.
Ook overlandvliegen werd mogelijk van het eiland Schouwen. Een ophaalwagen maakte het mogelijk voortijdig gestrande zweefvliegers en hun zweefvliegtuig op te halen. Zo werd voor de vliegers een nieuwe dimensie aan hun sport toegevoegd.
Ervaren instructeurs verruimden de mogelijkheden voor de inmiddels zestig leden tellende club. De heren Walraven, Flick (beiden straaljagerpiloten bij de Koninklijke Luchtmacht) en Vastenau vormden het vaste instructeurscorps in die dagen. Indien mogelijk assisteerde de heer Westerdijk hen.
De traditie van het organiseren van zomerkampen werd ook dit jaar weer voortgezet. Deze keer waren de zweefvliegers van de Nijac te gast. Dit zou overigens niet de laatste keer zijn.
Om onveiligheden in het luchtruim boven Haamstede te voorkomen, werden de nodige maatregelen getroffen. Ten behoeve van het zweefvliegen op Schouwen werd de commerciële luchtvaart van Southend naar Rotterdam bevolen zich niet onder de vijfhonderd meter te begeven. Hetzelfde verbod gold voor de straaljagers van de Koninklijke Luchtmacht.
Langzamerhand begonnen de vlieglessen hun vruchten af te werpen. Diverse leden behaalden hun C-brevet, waaronder een lid dat later het langst actief vliegende lid van de club zou worden: Ome Leen’ Klompe.
De vereniging richtte zich op het werven van jonge leden. De scholierencursus was daarbij een welkom middel. Jongeren met een goed schoolrapport konden voor een subsidieregeling in aanmerking komen, mits zij de officiële keuring op Soesterberg hadden doorstaan en niet brildragend waren. Een dergelijke opleiding had voor een ieder nut, want berichtte de krant immers niet “Het zweefvliegen is een prachtige sport en het leert de jongeman een grote verantwoordelijkheid te nemen”. Dat de vereniging inmiddels ook vijf dames onder haar leden telde, was iedereen kennelijk ontgaan.
Het jaar 1964
De V.Z.A.C. bleef ook in 1964 niet van schade gevrijwaard. Raakte eerder de Sedbergh onherstelbaar beschadigd, deze keer werd de Baby geheel aan stukken gevlogen. Een ongelukkige vlucht eindigde in de bomen. De staart was compleet van de romp losgebroken en de romp en de vleugels zelf waren ook op tal van plaatsen beschadigd. De piloot kwam met de schrik vrij en kon al klimmend via de boomstam de grond weer bereiken.
Om de ervaring uit te breiden, werd voor het eerst een prestatiekamp georganiseerd. Een ploegje zweefvliegers trok met Pinksteren naar vliegveld Teuge. Alle benodigdheden werden door de vliegers zelf meegenomen: de aanhangers met vliegtuigen, de lier, de jeeps om kabels uit te rijden en een bestelbus om tenten en andere benodigdheden te vervoeren.
Voor het eerst sinds enige tijd werd er ook weer gesproken over plannen om vliegveld Haamstede open te stellen voor motorvliegtuigen. Op het vliegveld rustte voor dit soort vliegtuigen immers vanaf 1940 een vliegverbod.
Het gemeentebestuur wilde alles in het werk stellen om het vliegveld weer in oude glorie te herstellen. Volgens haar was er genoeg belangstelling van personen die zowel zakelijk als privé van het veld gebruik wilde maken. De zweefvliegers van de V.Z.A.C. zagen deze plannen enigszins met lede ogen tegemoet. Zij mochten volgens de nieuwe plannen weliswaar op het veld blijven, maar hun vrijheden zouden danig ingeperkt worden.
Zo raakte de toekomst van de nog jonge club wederom een beetje bedreigd.
Het jaar 1965
In 1965 bestond het bestand aan kisten uit de Ka-7, de Rhönlerche en een Ka-8.
De Ka-8 was de eerste kist die de V.Z.A.C. zelf kocht. Het kenteken PH-334 sierde de staart.
Dit kon toch wel een doorbraak genoemd worden. Voor het eerst een zweefvliegtuig dat werkelijk eigendom van de vereniging werd. Hopelijk was dit de aanzet tot de uitbreiding naar een prachtige eigen vloot. Misschien zou het dit jaar dan eindelijk lukken het een en ander heel te houden. Niets bleek minder waar.
Tijdens het optrekken van de Rhönlerche viel de lier stil. De ruw onderbroken vlucht eindigde met een harde landing en ….. schade.
Alsof dit nog niet genoeg was, landde de Ka-7 voor het landingsveld en liep eveneens averij op. De heer Walraven bleek gelukkig niet alleen een uitmuntend instructeur te zijn, maar ook een vakkundig reparateur. Het lukte hem uiteindelijk het vliegtuig te herstellen.
Het jaar 1966
Schade aan vliegtuigen bleef de vereniging in 1966 bespaard. Het enige euvel dat de kop opstak, was het breken van de vloeistofkoppeling van de lier. Om er voor te zorgen dat gedurende het vliegseizoen gewoon doorgevlogen kon worden, stelde de K.N.V.v.L. een reservelier, de Ford, beschikbaar.
Deze lier voldeed uitstekend. Op 26 september werd reeds de 4000-ste start van het seizoen gehaald; een ongekend record.
De koek was nog niet op, want op 28 november was burgemeester Everwijn te gast om de 5000-ste start van het seizoen te maken. Samen met de heer Klompe koos hij het luchtruim en na de landing werd dit unieke record uitgebreid gevierd. De V.Z.A.C. behaalde zo en passant het recordaantal vluchten voor het jaar 1966. Dit vormde een mooie bekroning van het tweede lustrum.
Hoewel de gemeente Westerschouwen de vliegclub goedgezind was, wilde het gemeentebestuur toch de draad oppakken van een aantal jaren geleden om vliegveld Haamstede open te stellen voor gemotoriseerd luchtverkeer. Dit zou een bedreiging betekenen voor de zweefvliegsport.
Het jaar 1967
Het jaar 1967 begon goed. De leden van de V.Z.A.C. konden bij aanvang van het nieuwe vliegseizoen ‘een nieuweling’ begroeten. Uit eigen middelen werd namelijk een Ka-8 aangeschaft. Het geld dat hiervoor benodigd was, werd verkregen door renteloze aandelen uit te geven die door leden werden aangekocht. Het bedrag dat voor het paradepaardje bijeengebracht moest worden, was maar liefst 12.500,-. In ruil daarvoor werd dan ook echt waar voor het geld verkregen.
Alsof dit nog niet genoeg was, werd ook een spiksplinternieuwe Fiat-trekker aangeschaft. Deze trekker moest in staat geacht worden om in één ruk vier kabels uit te rijden. Voorwaar een enorme prestatie. Vervolgens werden de kisten dan met de nieuwe W.I.Z.-lier met zijn 150 pk vermogen of met de Soto-combi-lier het luchtruim in gesleurd, aldus de correspondent van de Provinciale Zeeuwse Courant in die dagen.
De vereniging had nog steeds moeite met het werven van jeugdige nieuwe leden, terwijl velen elders in het land lang tijd op een wachtlijst stonden alvorens toe te kunnen treden tot een club.
De jonge instructeur Eddy Hollestelle verzorgde de lesvluchten voor de beginnende vliegers. In die tijd kon men vaak al na 25 starts solo’. Dit in tegenstelling met de huidige vliegpraktijk, waar men toch al snel het dubbele aantal starts nodig heeft voordat het lastpak’ achteruit de kist wenst te verdwijnen.
Van de opleiding tot zweefvlieger werd in de jaren zestig tevens verondersteld dat deze een streepje voor zou opleveren wanneer jongemannen hun militaire dienstplicht bij de Koninklijke Luchtmacht wilde vervullen of het vak van verkeersvlieger ambieerde. Herhaaldelijk werd hier in de kranten mee gelonkt, opdat de jonge mensen toch vooral lid zouden worden van de V.Z.A.C.
Nu eindelijk de gehele opleiding in eigen hand kon worden gehouden, kwamen tevens de eerste prestaties van eigen bodem los.
Op 1 april 1967 presteerden twee ‘jongelingen’ iets wat nog nimmer in de historie van de V.Z.A.C. een ander lid was gelukt. Tonny Prince en Tonny de Bruine bleven respectievelijk 5.30 uur en 5.05 uur achtereen in de lucht. De achtien- en zeventienjarige behaalden daarmee een vermelding in de Zierikzeesche Nieuwsbode.
De krant wilde zeker niet onvermeld laten dat het hier om helden ging. Zo schreef de correspondent dat de jongens op 1500 meter te lijden hadden gehad van ontstellende ontberingen. Op de vleugels had zich zelfs ijsafzetting gevormd. Hongerig, verstijfd en verkleumd waren deze Schouwse luchtvaartpioniers weer naar de veilige Haamsteedse vliegweide teruggekeerd. Hier werd hun koele blik op de gevoelige plaat vastgelegd, alvorens hun relaas in de kranten verscheen.
Het bleef niet alleen bij deze prestaties. De reeds eerder genoemde Ed Hollestelle behaalde zijn zilveren C-diploma door op 28 maart een overlandvlucht te maken van Haamstede naar Puttershoek en vervolgens enkele weken later zijn 1000 meter hoogtewinst te boeken.
Het streven naar nieuwe successen was niet geheel van gevaren ontbloot. Dit ondervond de 21-jarige Hollestelle in mei aan den lijve.
Na gestart te zijn van Terlet zette hij koers richting Achterhoek. Helaas bleken de thermiekgoden hem daar minder gunstig gezind en besloot hij tot het maken van een buitenlanding. Nabij een boerderij vond hij een geschikte akker. De bewoners van de hoeve vonden de keuze van de landingsplaats aanzienlijk minder geschikt en waren woedend. De 80-jarige moeder en haar drie zonen van rond de 60 jaar waren alle verminderd toerekeningsvatbaar en konden de actie niet bevatten. Met houten hamers en landbouwgereedschappen wilden zij de kist te lijf. Gelukkig waren omwonenden en de rijkspolitie snel ter plaatse en konden de vlieger en zijn toestel van schade vrijwaren.
Niet alleen met zweefvliegprestaties deed Ed Hollestelle van zich spreken.
In december koos hij met broer Piet, ieder apart in een zweefvliegtuig, het luchtruim voor een bijzondere missie. Beiden hadden als passagier hun aanstaande verloofde bij zich.
Op 500 meter schoven zij de verlovingsring aan de vinger van hun aanstaande eega’s.
Zo werd mejuffrouw Melinga de aanstaande van Piet en mejuffrouw Klink de toekomstige vrouw van Ed.
De eerste, maar zeker niet de laatste romantische avonturen binnen de vereniging waren een feit.
Het jaar 1968
Om ook dit jaar nieuwe leden aan te trekken, werd veelvuldig de zogenaamde scholierenregeling van de K.N.V.v.L. genoemd. Nog steeds hoopte de club dat op deze manier jongeren zich tot het zweefvliegen bij de V.Z.A.C. aangetrokken zouden voelen en het mogelijk in de toekomst zouden schoppen tot beroepsvlieger. Wel moest aan strenge eisen voldaan worden. Zo moest het aspirant-lid in het bezit zijn van een goed schoolrapport en mocht niet brildragend zijn. Het zweefvliegen was in de jaren zestig kennelijk nog niet zo’n geëmancipeerde sport, ondanks de revolutionaire omwentelingen in de Nederlandse samenleving. Hoewel een ieder van harte uitgenodigd werd lid te worden van de club, maakte de krant gewag van het feit dat voor de scholierenregeling ‘geen vrouwtjes’ in aanmerking kwamen. Gelukkig is dat gezichtspunt in de loop der jaren bijgesteld.
Vrouwen lieten zich door dit gespierde taalgebruik niet weerhouden lid te worden van de V.Z.A.C.. In 1968 werd Marianne van der Weel namelijk één van de jongste solisten. Een prachtige bijnaam viel haar ten deel in de vorm van de vliegende vuurtorenwachtersdochter’.
Na het vertrek van Ed Hollestelle naar Canada was het nog niet gedaan met de prestaties van de leden van de V.Z.A.C. . Leendert Bom behaalde dit jaar zijn zilveren C-diploma en mocht zich nu het enige clublid noemen dat in het bezit was van veelbegeerde, bijbehorende insigne.